top of page

4

En ik, ben Isabella Françoise van Hoorebeke, en ook ik was hier Grootmeesteres, en ik was al evenmin een makkelijke tante. Ik heb de bouw van onze nieuwe kerk voltooid. Meesteres Dysembaert, mijn voorgangster, die ermee begonnen was, lag al meer dan vijftig jaar onder de zoden toen ik aantrad. Ik vond dat we nu wel lang genoeg getreuzeld hadden. 

Intussen was de barokke stijl heel erg in de mode en ik dacht dat onze kerk, waar wij dagelijks zoveel tijd doorbrachten, best wat zwier kon gebruiken. Dat vonden de bisschop, de abten, de prelaten, de pastoors, al die knapen in pijen die optraden als onze voogden, een verschrikking. Die waren niet echt mee met hun tijd. In hun ogen was ik waarschijnlijk ook wat te eigenzinnig. Een totaal mismaakt en bedorven bouwsel (hun woorden) vonden ze van wat me voor ogen stond, en misschien ook van mezelf. 

Ik was geen watje en hield het been stijf. Dus zeiden ze dat ik het, als ik de kerk volgens mijn eigen zinnelijkheid en genie wilde reguleren en dirigeren (ook hun woorden), maar in mijn eentje moest zien te rooien.

Ik kon mijn geluk niet op.

Ik bestelde arduin, de allerbeste, blauwige en witte. En marmer uit Rijsel, en de fijnste kalk en het hardste hout, en in 1720 was alles klaar. De bisschop zegende ons bedehuis in, een beetje met lange tanden, maar hij vond het uiteindelijk een schitterend kerkgebouw. 

Ik ook. Wanneer ik hier wat kom verpozen, denk ik vaak: toch goed dat er hier twee kerken zijn. Mijn tuin met een dak van lover, en de kerk met zijn woud van pijlers en rondbogen.

Loop er straks maar eens langs. Dat u hier nog altijd kunt bezinken onder de gewelven, kunt trouwen, kun rouwen, kunt mijmeren, dat komt dus door mij. Nee, van valse bescheidenheid heb ik, Grootmeesteres van Hoorebeke, nooit veel last gehad.

bottom of page