top of page

9

Wij zijn de eerste en de laatste, Aleidis en ik. Zij was de eerste Grootjuffrouw, die hier in 1270 de zaken bestierde. Aleidis van Ayshove, we weten weinig over haar, daarom is ze zo stil. En ik, Hermina Hoogewijs, was de laatste die in haar voetspoor trad.

Grootjuffrouw is dus een veel te sjiek woord voor mij. Ik heb nooit veel van dikdoenerij moeten hebben, en op mezelf na vielen er geen andere begijnen meer te leiden. Maar eenzaam ben ik nooit geweest. Ik sprak elke dag met Onze Lieve Heer en met Maria. Noem me geen kwezel. Ik was een vrouw van vlees en bloed, anders dan het brons waarin ik gegoten ben misschien laat vermoeden. Ik lachte graag.

We droegen nog kappen zo groot als zeilboten toen ik hier intrad in 1938, en lange witte katoenen kousen ook, en een zwart habijt. Ik was soms even lang bezig met strijken en wassen van al mijn kleren en onderkleren dan met bidden. Ik was de eerste begijn in dit hof die witte nylonkousen ging dragen. We moesten normaal ook in hemelbedden slapen, met van die witte gordijnen die we ’s avonds dichttrokken. Die heb ik ook overboord gegooid. 

‘Maar Hermina,’ zeiden de anderen. ‘Gaat gij echt uw hemel wegdoen?’

‘Er komst straks nog hemel genoeg,’ zei ik.

Ik weet niet met hoeveel we hier waren toen ik hier kwam wonen. De kerk zat nog vol, boven de kasseien klonk het ruisen van onze rokken wanneer we naar de misviering traden.

Het werd steeds stiller.

Het hof begon aan een nieuw leven. Er kwamen mensen van buiten wonen. Ook mannen. Een revolutie. 

Ik verwelkomde iedereen, ik heb nooit anders gekend. Thuis waren we met negen kinderen, en hier heb ik altijd met al die andere zusters samengeleefd.

Ik praatte graag, met iedereen. Ik ben blij dat ik hier nu onder de linden naar de kerk kan kijken. Naar de passanten, naar de trouwerijen, en dat ik bij het Angelus mijn gebedenboek kan openslaan, zoals vroeger. Meer hemel heb ik niet nodig.

Ga je nu echt niets zeggen, Aleidis?

bottom of page